Maria Ros
1954, Stad Delden
Maria Ros publiceerde gedichten en korte verhalen in drie verzamelbundels: Ontmoetingen (2013), Blauwdruk (2014) en Stadshart (2016). Gedichten verschenen ook in Daar begint de poëzie (2013), Dichters van Dienst (2018) en in Hexagoon - Zes Rotterdamse dichters (2018, uitgeverij Coolhaven). Daarnaast verschenen ook gedichten in literair tijdschrift Ballustrada (2018).
Isjtars bron
Vervloekt deze hersengespierde wereld
in gordijnvuur van fallus en ego
waar geiten van bokken worden
gescheiden, kalveren verkwanseld
en de herinnering aan weelde
van wildheid verschraalt.
Geperst in een gehalveerd
bestaan vol oprukkend zand dat
zeeën doet krimpen, bomen om-schuurt
tot smekende armen, waar longen
verslibben en lemen lippen
droogte stamelen
tot ook het spuug verdampt
waar Sirocco heerst die
hoofden tot stompen knarst
zand perst
door ramen, rotsen verpulvert
waar geen klipzwaluw jongt.
De tijd is rijp terug te keren
naar mijn vloeiende borsten
waar voedselrijk vocht welt
over dit vruchtige bekken
stroomt langs de
zwellende vulva, zich
verspreidt over vlezige dijen
en beken vol honingmelk
het zand onder mijn
voeten drenkt tot vochtige
beddingen, waar
papavers pionieren
struiken gaan bessen
grassen en granen de
woestijnen vergroenen
en kliffen de klipzwaluw
verleiden tot nestelen.
Sterrenburg
Hij stapt uit lijn zeven, draait het pad in langs
schuren en schuttingen, de kortste weg.
Vóór hangen lamellen, geen gordijnen, de planten weggehaald
de kaart in de vensterbank, klaar voor de post, verdwenen.
Hij wrikt de sleutel in het slot. Iemand tikt op het raam
wuift hem weg als was hij een mug.
Terug in het bushokje, handen om het hoofd
wacht hij tot rijtjeshuizen veranderen
in peppels en rietkragen, tot de eenden
op het water weer Gronings praten.
Onder ons!
Het huis op de berg heeft een gat in de vloer
we buigen over de rand.
In het fletse licht van de zaklamp
glimt water op donkere rots
het druipt en sijpelt in diepe spleten
slurpt zout uit gesteente, schuurt mee
naar de oerzee die zich onder ons uitstrekt.
De plons van een pad herinnert aan
de vis die aan wal kroop, longen kreeg,
wij die boven dit alles gebukt staan,
de pad tussen jou, mij en
verborgen stromen.
Maar 's nachts, met je oor op het kussen
zucht je: Er kruipt iets naar binnen.
lk sus: Onder ons zal altijd golfslag zijn
torren en mieren verloren
ook kieuwen.
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten