Dirk Smits
20 juni 1702, Rotterdam – 25 april 1753, Hellevoetsluis
Dirk Smits was ambtenaar bij de wijnbelasting te Rotterdam en dichter. In 1726 werd hij lid van dichtgenootschap Natura et Arte. In dit genootschap stond boete op elke fout in de gedichten.
In 1750 verscheen zijn bekendste werk De Rottestroom.
Hij werd overgeplaatst naar Hellevoetsluis, daar stierf hij aan de gevolgen van de beet van een scheepshond. Zijn roem bleef: De Rottestroom werd veel geprezen door tijdgenoten.
De Dirk Smitsstraat, een zijstraat van de Linker Rottekade, is naar hem vernoemd.
- Israëls Baälsfegors dienst of gestrafte wellust (1737)
- Mengeldichten (1741)
- Over de poëtische verrukking (1743)
- De Rottestroom (1750)
- Nagelaten gedichten (1761)
Desideer Erasmus
DE ernstfeste Wysheit daelde, in schyn van DESIDEER,
Aen de oevers van de Rotte, om ’t aerdryk te overstralen,
Dus gong zy ’t Bygeloof en ’t onverstandt te keer,
Vervolgde de euveldaên en Bastaerdy der talen.
Dus munte ERASMUS uit in oordeel, in verstandt,
In kerklyke oudheitkunde en weereldwyze zeden,
En wees, van hoogheit wars, de eertytels van de hand’,
Door Pauzen, Koningen en Vorsten aengebeden.
’s Mans vredelievendheit, al was Euroop verdeelt,
Al schond de Twist de kerk, hield stand, blonk onbedorven,
Dus heeft de Wysheit hem een duurzaem Eerebeeldt
In zyn geboortestat, in Rotterdam, verworven,
’t Geen zyn verstandt en geest nog op hunn’ prys waerdeert,
En met zyn beeldt Atheen en ’t Pallas beeldt braveert.
Op de afbeelding van Joost van den Vondel
Beschouw dees’ Grysaerdt niet dan met eerbiedigheit;
’t Is VONDEL, die Apol, in kunst en majesteit,
By ’t Dichterdom verbeeld, ja zelf Apol mag heten,
Dewyl Parnas hem eert als Grootvorst der Poëten.
Wandeling
‘De achtbre Maelstroom, door haer prael, pracht en rykdom opgetogen, staröogt op haer koopvermogen, uit zyn glazen waterzael,’ schreef de achttiende-eeuwse dichter Dirk Smits in De Rottestroom, een ellenlange lofzang op de Rotte. Het boekwerk verscheen in 1750, met tekeningen van Jan Bulthuis, en werd opgedragen (‘toewying’) aan ‘den doorluchtigen vorst en heere Willem Karel Hendrik Friso’, kortweg stadhouder Willem IV.
De vorst was er kennelijk mee in zijn nopjes, want hij bezorgde Smits een goede baan bij de marine in Hellevoetsluis. Daar heeft Smits niet lang van heeft kunnen genieten. Bij de inspectie van een schip werd hij gebeten door een hond en enkele weken later bezweek de dichter aan zijn verwondingen.
De poëtische beschrijving van de Rotte riep beelden op van het nog landelijke Zwaanshals en het groene Crooswijk. De stroom bracht niet alleen boter, kaas en eieren van het land naar de stad, maar haar oevers gaven ook de gelegenheid om te pronken met de fraaie architectuur van de grote koopmanshuizen aan de ‘ryke Haringvliet’ en de ‘trotsche Boompjes' en andere gebouwen, zoals het Oostindisch Huis van de VOC.
Tot omstreeks 1270 stroomde de Rotte vrij door de klei- en veendelta naar de Nieuwe Maas, die tot in de late Middeleeuwen de Merwe werd genoemd. In dat jaar werd in het stroomgebied van de Rotte over een lengte van vierhonderd meter een dam met sluizen aangelegd. Zo ongeveer van het punt waar tegenwoordig de Hema staat en aan de andere kant de Centrale Bibliotheek is gevestigd. Deze Middeldam verbond twee polders en was onderdeel van de Schielandse Hoge Zeedijk, de latere Hoogstraat.
De Rotte speelde echter een steeds geringere rol in het stelsel van waterwegen en toen deze in 1874 werd gedempt voor de aanleg van het spoorviaduct was het gedaan met de trots en glorie van de Rottestroom. Het spoorviaduct werd in de jaren tachtig van de vorige eeuw weer afgebroken en waar eens de Rotte stroomde ligt nu een spoortunnel.
Het gedicht van Dirk Smits is net zo lang als de Rotte zelf. Als je bij de Karnemelksebrug begint te wandelen en je zou het gedicht daar beginnen te lezen, dan zou je het uit hebben als je in de buurt van Moerkapelle bij de bron van de Rotte komt. De Rotte eindigt daar gewoon in het land of eigenlijk in het riet. Dat is alles wat je dan nog van de Rotte ziet. Het is een lange, maar prachtige wandeling.
Rien Vroegindeweij
De Rottestroom
Eerste zang
Daar mijn stroomrei Blijswijk groet,
Zien bespringen, zien verslinden:
'k Zag dat huis zijn grafkuil vinden
in't kristal van mijnen vloed;
'k Zag zelfs de grond vernielen,
Ja, hoe rijk van kruid en gras,
Maken tot een waterplas,
Waar nu slechts de vissen krielen.
Wat verandering leed ik niet
door uw woede, o alverdelger,
huizensloper, landverzwelger,
in en om mijn stroomgebied!
Tweede zang
Waer wy thans, met bly gefchater,
Vrolyk in ten reije gaen,
En verheugde toon en llacn;
Dus, dus werd het landt weêr water,
Water, dat hier bruischt en woelt,
En, met kabbelen en ftroomen,
't Groen der kronkelende zoomen
Van de ROTTE alöm befpoelt,
En, door 't zwindelen en malen
Van de watermolenraên,
Op de kristallynen paên
Van de ROTTE ook aêm moet halen."
Hoe! zy duikelt naer beneên.
Gulle Stroomnimf, duik niet onder;
Toef; ei meld ons welk een wonder
De oorfpronk is der wondre veen.
Is uit ruigte, uit riet en hoornen,
Die hier de overftrooming fchond,
En begroef in poel en grondt,
Hier de veengrondt voortgekomen?
Of lei zelf Natuur welëer,
Toen zy by het weercidworden
Alles bragt in fiandt en orden,
Hier die vreemde brandfstof neêr?
En dan over het veen:
Doch wy hoorden, hoe voordezen
Hollandt, door orkaen en vloedt
Gansch misvormt en omgewroet,
Dus een bajert fcheen te wezen,
Waer dees rei zich door verbeeld,
Dat bedolven mos en biezen,
Slijk en slib en wier en liezen.
Door verrotting, zijn herteelt,
In een stof, die elk moet roemen,
Brandstof, nut voor 't algemeen,
Die de lieden van het Veen
Dary, veen of bommel noemen.
Deze stof bezorgt al 't land,
Als zij 't water is onttogen,
Als de zon haar heeft doen drogen,
Schuur bij schuur vol nutten brand.
Dan wij zingen, hoe zij vond,
Heden nog wordt gadegeslagen,
hoe de veenstof in dees dagen
wordt gebaggerd uit de grond:
Veneling valt eerst aan 't stoten,
met zijn hoofdgraaf in de hand,
om de veen aarde van het land,
't land dat hij bedoelt, te moten.
Riem en strook, door hem gesneen,
dobbert hij, dees kleen, die grover,
Op zijn riek of beugel over,
voert ze met zijn pramen heen.
Waar de melkkoe klaver at,
waar de landjeugd plag te dartelen,
ziet men nu de plasbaars spartelen,
schiet de snoek nu door het nat.
Voor de stedeling grage dissen
mest men in deze waterwei
brasem, karper, spiering, blei,
paling, post en andere vissen.
Tweede zang
Uw hoven, frisse beemden,
klaverweiden, grasrijk land
Geeft gij over aan den brand,
tot gerief van vriend en vreemden.
Gij verwarmt, gij voedt uw leên,
bij het smeulen, gloeien, branden
van uw eigen ingewanden,
door't verkwisten van uw veen.
Hier mag 't oog zyn' lust voldoen,
Onbelemmert fpelevaren
Langs een zee van korenären,
Of, in 't malfche klavergroen,
't Witgewolde vee zien dartelen,
Melkers koeijen loom zien treên.
Wie zou zeggen, dat voorheen
Hier de veenvisch plag te fpartelen?
't Landt, gekwelt met waterzucht,
Kost hier naeuwlyks aêmtocht vinden,
Klaegde 't allen vier den Winden
Staêg met jammrend golfgerucht.
Eindlyk, met 's Lands rampgenooten
Teêr begaen, heeft de Ooftewindt,
Op het noodgefchrei, gezwindt,
Molenwieken aengefchoten,
Kreken, meer en poel en plas
Tot een' frisfchen beemdt gemalen.
Toen kwam Levenwekker dalen,
Die 't met een tapyt van gras,
Graen en boterbloemen dekte,
't Geen den lodderigen Meij'
En zyn' trippelenden reij'
Straks een danstooneel verftrekte.
Dus bekoorlyk voor het oog
Wist de kunst dit landt te bergen,
Beuren ginds de Hondert Mergen
Hunne fchedels naer omhoog.
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten