Joop van den Bos
17 januari 1928, Rotterdam – 20 april 2019, Rotterdam
Joop van den Bos is geboren aan het vooroorlogse Hang in Rotterdam-Centrum, ongeveer waar nu de Steigerkerk van de Paters Dominicanen staat. Joop heeft zijn jeugd in hartje Rotterdam doorgebracht, vanwaar hij later naar Crooswijk en Kralingen is verhuisd. Hij heeft dus de oude stad gekend en het bombardement van nabij meegemaakt.
Tijdens de oorlog heeft hij rond de resten van de verwoeste Laurenskerk gespeeld met zijn vrienden. In de naoorlogse periode is hij enige tijd varensgezel op de wilde vaart geweest en leerling-kok in Old Dutch. In die tijd is hij gaan boksen, o.a. bij Theo Huizenaar. Hij staat op menig affiche uit die tijd met andere bekende boksers. Aan die tijd en die sport dankt hij zijn bijnaam ‘Wilde Bison’. Later werd hij ook wel Eddie Ebal genoemd, omdat hij aan de Ebalstraat in Kralingen woont, vlak bij zijn geliefde Kralingse Plas. Naast Boksen deed hij ook aan kanoën en zeilen op die plas, maar ook kanode hij op de Ourthe in België.
In de loop van de jaren kreeg hij grote belangstelling voor filosofie. Hij volgde cursussen met andere Rotterdammers bij Jan Börger aan de Lisstraat in Rotterdam-Noord. Tegelijkertijd ontwikkelde hij zijn dichterschap. Hij heeft talloze malen opgetreden in en buiten de stad. Zijn gedichten werden altijd met veel instemming onthaald. Al heel wat jaren leest hij op 14 mei rond half twee in de middag zijn gedichtentrilogie voor over het bombardement, staande bij het mariniersmonument aan het Oostplein.
Joop heeft zo’n achttien bundels op zijn naam staan, die uitgegeven zijn door uitgeverij PAN te Heerlen van zijn goede vriend Dick Gebuys. Twee van die bundels heeft hij samen met hem geschreven en een van die bundels met hem en Paul Boute. In 2003 bracht de Deelgemeente Kralingen-Crooswijk zijn bundel “en de zin zweeft overal” uit.
Ter gelegenheid van zijn 80e verjaardag in 2008 brachten enkele vrienden op initiatief van voormalig radioreporter, Wim de Boek van Stad Rotterdam, een DVD met bundel uit, waarop diverse andere bekende Rotterdamse dichters Joop’s gedichten op karakteristieke plekken in de stad voordragen. Ter gelegenheid van zijn 80e verjaardag ontving Joop tevens de gemeentelijke onderscheiding de Erasmusspeld. Met zijn grote steun en toeverlaat Jenny Toet, met wie hij in januari 2015 het zestigjarig(!) huwelijksjubileum vierde, woont hij nog altijd in zijn geliefde ‘Kralingen-sur-Mer’.
Voor Bep!
Daar gaat de slagersjongen,
hij is rap op de fiets, jongleert
met de mand aan het stuur.
Hij snuift en spuwt zijn dans
om bal en zak bij Theo Huizenaar.
Flitst zijn kromme rechtse
met de wieken van de windmill
aan zijn lijf als een spel der goden.
Heel zijn harde jeugd in Crooswijk!
Maar nu staat hij
op een ring-gazon
met bloemen
te schaduwboksen
bij een kruispunt
onder een boom,
als die jonge Bep nog
van de Olympiade.
Daar staat het beeld van de knokker
Ja, verdomd hij staat er.
Zie hem sparren met wind en regenvlagen.
Hoor hem schelden op die racende mafkezen
in het verkeer.
Maar nu beschijnt de ochtendzon het brons
mijn god, hij leeft, hij beweegt,
krijg nou het lazarus,
hij is nog bij ons!
Van Domela en Pieter Jelle
Troelstra beloofde ze allemaal
een nieuwe broek.
maar ook een mooie pet
voor de zondag
en nog veel meer.
Maar Domela Nieuwenhuis zei:
al heb ik dat alles
maar ik leef achter de tralies
dan ben ik nog niet vrij!
Daar begrepen zij niets van.
Of juist wel!
Toen gingen zij natuurlijk
allemaal achter die broek
van Pieter Jelle aan.
Maar later, veel later
kwam die vrijheid er toch.
Maar welke vrijheid?
Die verkeersdrempels nodig heeft?
Of die ego’s robotiseert,
zonder enig idee nog
met elkander verbonden?
14 mei 1940 – Trilogie
1. De Sint Laurens lotsgebonden
Er gingen toen hoeden door de stilte
van de zevende dag, als schimmen ter kerke,
vrouwenschimmen,
als zwanen schrijdende.
De hongerenden hadden een rode vlag,
werkloze mannen in de sloppen,
met vrouwen in armoede,
zorgelijke vrouwen veelal.
Waar de stem van Louis Davids weerklonk,
in Kralingen woonden de havenbaronnen.
Toen het gevoelige gezicht van de stad
in vuur verdween,
de Sint Laurens lotsgebonden!
Maar de stad vandaag: we functioneren
in kleine circuits van mens nog.
In uiterst snelle voortgang langs elkaar,
te midden der mechanische processen.
Met de Sint Laurens als evenementenhal,
lotsgebonden?
2. Bezeten zijn zij opgestegen
Bezeten zijn zij opgestegen, van drie vliegvelden tegelijk,
om een stad te vernietigen, weg te vagen.
Een stad van nijvere mensen, onschuldig, vredelievend.
Als robots geprogrammeerd.
Mensen ja, jonge mensen, volgestopt met waan en gekte.
Gerationaliseerde waan en ideologische gekte: vol gif.
Zo zijn zij vertrokken, als gevleugelde duivels
uit het rijk van het kwaad,
om weerloze burgers te vermoorden, kinderen van een open stad.
Het vuur, overal het vuur! Vluchtende mensen,
knielende nonnen in het bos.
De stad is van vuur, hels hemelend,
laagvliegende heinkels, ondraaglijke stank.
Wanhopige soldaten schieten op monsters in de lucht.
Op het Jaffaland de jongen met de broodtrommel.
Een kleine bange jongen.
Er wordt een kind geboren, de verbijstering baart een kind!
Hitte! Alles verstikkende hitte, brullend, loeiend, gierend!
In een laaie gloed!
Maar de wind draait. De Oudedijk blijft staan.
De Vlietlaan en de Goudserijweg.
Asregen in de avond. De ruimte hijgt, maar de mensen zijn stil
in de Kralingerhout. Gelaten, ontzet, beduusd, verdwaasd!
Wolken van dichte rookstof stapelen zich, jagend, golvend,
wollig krullend, in loodzware zwaarten. In een vuurvlaag de Laurenstoren, de molen van het Oostplein.
Maar de berusting, de angstaanjagende berusting, het ongeloof van de duizenden mensen op het land. De klokken luiden!
En de stad in een zeng van rook, de hele ruimte in een
apocalyptische gloed, van zwart en rood in gore walm!
3. Capitulatie
Meulmeester en van Gastel
werden dodelijk getroffen.
Een omvergeworpen tram stond in brand.
Toon Clijssen een schot in het oor,
gewond aan beide benen.
Zij zaten onder de Maasbrug
en konden geen kant meer uit.
Toen kwam het bombardement,
zij keken in de loop van een geweer
en werden afgevoerd.
In de Van der Takstraat
wemelde het van Duitse officieren.
Seeghers, een Maastrichtenaar,
kon een beetje Duits verstaan.
Rotterdam was gevallen.
Door de brandende stad
liep een man met een witte vlag.
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten