Ester Naomi Perquin
16 januari 1980, Utrecht
In 2011 en 2012 was Ester Naomi Perquin Stadsdichter van Rotterdam. En vanaf 2017 is zij Dichter des Vaderlands, voor een periode van twee jaar.
Ester Naomi Perquin werd in 1980 geboren in Utrecht, groeide op in Zeeland en is 2001 woonachtig in Rotterdam. Ze volgde schrijfonderwijs in Amsterdam en werkte vier jaar als gevangenisbewaarder in de Noordsingel om dat te kunnen betalen.
In 2007 debuteerde zij bij Uitgeverij van Oorschot met de dichtbundel Servetten halfstok. In 2009 volgde Namens de ander. Voor haar werk ontving ze ondermeer de Liegend Konijn Debuutprijs, de Anna Blamanprijs, de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs en de J.C. Bloemprijs.
Ester Naomi Perquin draagt met regelmaat voor op festivals en in binnen- en buitenland. Begin 2012 verscheen haar nieuwe bundel Celinspecties. Deze bundel werd bekroond met de VSB Poëzieprijs 2013. Perquin was columnist voor de Groene Amsterdammer en maakte radioverhalen voor VPRO's De Avonden. In 2011 en 2012 was zij Stadsdichter van Rotterdam. Een aantal van de gedichten die ze voor én over Rotterdam schreef, zijn in de straten van de stad terug te vinden.
Perquin presenteert jaarlijks De Nacht van de Poëzie in Utrecht en elke vrijdag Nooit Meer Slapen (VPRO) op Radio 1.
Zie ook: www.esternaomiperquin.nl
Spin
Ik hoef niet in die snelle auto’s. Niet op en neer in zo’n
eng glimmend ding, op een knalroze paard of
een bank die draait en draait…
Daar hoef ik ook niet in.
Ik hoef niet te schieten, ik ben allergisch voor beren
en die machines om geld mee te winnen,
die spelen vals. Ga ik mooi niet proberen.
Op de hele kermis telt maar één ding: die kraam,
die grote roze daar, die naar de hemel ruikt
en waar steeds zoveel mensen staan.
Ik wil niet achter in de rij en wachten tussen alle billen
die mij steeds naar achter dwingen, maar:
lekker in mijn eentje, alle ruimte, heel dichtbij.
Dan vraag ik om een suikerspin. Een reuzespin. Een gigaspin.
Die vrouw van de kraam zal me eerst niet goed snappen.
Ik wil dus niet zo’n kleintje die je op hebt
in twee happen maar echt een joekel
van een ding, begrepen?
Hij kan door een vrachtwagen worden thuisgebracht.
Twee kerels moeten hem naar boven slepen,
de trap op en mijn kamer in.
En niet van snoepen onderweg!
Vannacht slaap ik
op suikerspin.
Michael van W.
Wat ze ook willen, die dolle honden in mijn kop hebben altijd honger,
altijd dorst. Niet over praten. Het daglicht weet ze te verjagen,
voor even – maar zodra ik ga liggen begint het gedonder,
ze krabben me steeds uit mijn slaap, piepend om teven
of vlees, willen naar buiten gelaten.
Hoe noemt u dat? Bestaat er een woord voor de man die ik word
als ik me, buiten bereik, aan een straatkat vergrijp, kunt u
dat vatten met gekte of moord, lijnt mij dat aan? Ze luisteren niet.
Ze draaien, ze dreigen – ik ken ze bij naam, hun vlekken
en happende kaken – maar hier wil ik niet over praten, niet nu
het licht is. Niet bang zijn. Hier voel ik me veilig. Weet u
dat er een boek bestaat met dezelfde naam?
Voorop staat een man en zijn mond, zijn bek – je ziet
dat hij gromt, zijn tanden ontbloot en achter hem
de volle maan, precies zo schijnheilig.
Zoals hij, behaard als een hond – zo zou ik het doen als ik kon.
Op hem zou ik lijken. Dit dolle dat mij drijft dan
buitenkant, dit hongerige aan te wijzen.
Gaandeweg
Hier kun je best zijn zonder dat te weten (een heel
ontspannen leegte ter hoogte van je hoofd)
al raak je straks weer vastgekleefd aan uitgedachte lijnen
richting huis en haard, aan welk perron, waarom
die stad, hoe laat de nachtbus gaat
en ik wil niets beweren, vooral geen richting wijzen,
geen humeurigheid of haast afleren, maar
ik maak graag van verwarring gebruik
om dit moment in gedachten te houden:
kijk eens rond. Weet u waar u bent?
Tussen zoveel mensen die zoveel dingen
maken, willen, hopen, moeten?
Ik geloof dat we langer kunnen duren.
Ik geloof dat we vaker
met een glimlach
zullen groeten.
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten