Heiman Dullaert
6 februari 1636, Rotterdam – 6 mei 1684, Rotterdam
Heiman Dullaert is als schilder opgeleid: hij was in Amsterdam een leerling van Rembrandt. Hij schreef veel geestelijke poëzie.
Heiman Dullaert was de zoon van een welgestelde Rotterdamse graanhandelaar. Zijn gezondheid was slecht, hij had zoveel hoofdpijn dat voor hem de laatste tien jaar van zijn leven bijna geen sociale contacten kon onderhouden. Hij stierf aan tubercolose.
Hij was diaken en ouderling bij de Waalse kerk.
In 1719 verschenen zijn Gedichten met vooral geestelijke poëzie.
Van zijn schilderwerk is nog bekend 'De Urinedokter', een werk dat te bewonderen is in het Groninger Museum voor Stad en Lande/ Natuurmuseum.
- Gedichten (1719)
Christus in ’t hofke
Wat rode klonteren besmeuren deze gronden?
Wordt gij van zonde en wet, van dood en heel omringd?
Zeg, heeft de liefde uw hart in hare gloed verslonden,
Uw hart, dat smeltende door huid en kleed’ren dringt?
Heeft u Gods toorn een pijl in ’t ingewand gezonden,
Die uw beangst gemoed zo vinnig praamt en dwingt,
Dat zijne wonde, o mij! bloedt uit ontelbre wonden,
Dat uit elk zweetgat, ach! een purperen ader springt?
Maar hebt gij eertijds, Heer, uit teder mededogen
Twee waterstromen uit twee zielbeminnende ogen,
Om een Jerusalem, die gruwelstad, verspreid,
Is ‘t wonder dat gij dan, in onze schuld getreden
Om zoveel gruwelen van zoveel duizend steden,
Nu duizend stromen bloeds uit duizend ogen schreit?
Op het graf van ene zandlopermaker
Hij die door stoffig zand, terwijl hij heeft geleefd,
‘t Verloop van ieder uur in 't glas gewezen heeft,
Wijst in zijn eigen stof, aan d'ogen daar toe open,
Nu 't aller uren uur, dat niemand kan ontlopen
Dullaerts Gedichten (1719)
Op gewiekte vissen in Amerika
Men ziet, daar 't daglicht, hoog gerezen in zijn vlucht,
De kringen brandt en blaakt, neervallen uit de lucht
Oprechte vissen, die, de gulzigheid ontvlogen
Van roofziek zeegedrocht, en, zwakjes van vermogen
Hun blode wieken, als een toevlucht in de nood
Die hun aan 't leven dreigt, gebruikende, in de schoot
Van 't pijnhout vlug ter zeil van alle kanten regenen,
En met hun zilvren glans de zwarte dennen zegenen.
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
2 gedichten
2 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
4 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
1 gedicht
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten
3 gedichten